Door Rene Hogendijk 
September 2015 (updates in 2016)



Inleiding


De Noardlike Fryske Walden fan Smellingerlan
Het Landschap van Smallingerland

De omgeving van Smallingerland is zeer gevarieerd. Sommige gebieden zijn duidelijk door de mens geschapen en sommige gebieden lijken op natuurlijke wijze te zijn ontstaan. Dat laatste is eigenlijk nooit het geval. Elke vierkante meter in onze gemeente is wel eens door mensenhanden bewerkt. Het is alleen wanneer gebieden enige tijd ongemoeid worden gelaten dat er vaak weer iets natuurlijks ontstaat.



Historie


Vier landschapstypen
Smallingerland wordt gekenmerkt door 4 landschapstypen. (1) Het Lage Midden; dit gebied is te zien net westelijk van Oudega en met name Goiingahuizen. Dit gebied is gevormd door herhaaldelijke overstromingen van de Middelzee, en was moeilijk in cultuur te brengen. Dit is dan ook pas gebeurd in de twaalfde eeuw. (2) De Veenpolders; herkenbaar bij De Veenhoop en Smalle Ee. Dit landschap lijkt op het vorige, maar verschilt doordat bij de Veenpolders sprake is van een gestructureerder landschap, omdat het ingericht is door waterschappen als gevolg van de veenontginning. (3) De Zuidoosthoek; dit landschap komt in Smallingerland nagenoeg niet voor en is meer voorbehouden aan (bijv) Opsterland. Zij komt in onze gemeente alleen voor rond de A7, bij bedrijventerrein Azeven Noord, waar onlangs de pre-historische Pingo's terug zijn gebracht in het landschap. Het landschap is erg vergelijkbaar met het vierde landschap, maar is veel 'ruwer'. Kenmerken zijn door de mens nauwelijks gerepte en weinig onderhouden, graslanden, heide en bossen. (4) De Noardlike Fryske Walden; De 'walden' komen voor van Drachten tot Dokkum. Dit landschap is door de mensen in cultuur gebracht. Lange smalle percelen, die ooit uit hoogveen en moeras zijn gecreëerd en omzoomd zijn met vele bomen, houtwallen en Elzensingels, waardoor het een veel intiemer karakter heeft dan de voorgaande landschapstypen (Van Til, Van der Wal, 2011).

De Scope, Noardlike Fryske Walden.
De focus in dit artikel zal liggen op de Noardlike Frsyke Walden (NFW). De Noardlike Fryske Walden, waar Smallingerland een onderdeel van is, is een streek in het oosten van Friesland. Het wordt gekenmerkt door hoger gelegen zandgronden en daardoor een afwezigheid van terpen, die met name in de lager gelegen kuststreek voorkomen. Het landschap is daarentegen herkenbaar door vele zogenaamde coulissen, die gevormd worden door houtsingels. De houtsingels deden van oorsprong dienst als afscheiding.

De NFW is een van de 20 Nationale Landschappen die Nederland rijks is. Dit is officieel vastgesteld in 2005. Naast de NFW kent het Noorden (Friyslan, Groningen en Drente) nog 3 andere nationale Landschappen; Middag Humsterland (nabij de Lauwerszee), de Drentsche Aa (tussen Assen en Groningen), en Zuidwest-Friesland (nabij Lemmer). Een Nationaal Landschap wordt in tegenstelling tot de meeste natuurgebieden wel bewoond (Frieswijk, 2016).

Niet heel Smallingerland valt onder de NFW. Dit betreft alleen het noordelijke deel van de gemeente, min of meer boven de Ee, zie kaart hieronder. De delen van Smallingerland die onder de NFW vallen zijn, het westelijke deel van Oudega, Nijega, Opeinde, De Tike, Rottevalle, Houtigehage en Drachtster Compagnie. Later meer over het landschap specifiek in deze dorpen.


Slechts het noordelijke deel van de gemeente behoort tot de NFW (bron Slabbers, et al, 2009).

Onderverdeling binnen de NFW
De NFW kunnen ook weer worden onderscheiden in 8 verschillende sub-landschapstypen (Slabbers et al, 2009).

  1. Het singellandschap (rondom Opeinde en Nijega)
  2. Het dykswalenlandschap, blokverkaveld (net oostelijk van Eastermar)
  3. Het dykswalenlandschap, opstrekkend verkaveld (Sumar)
  4. Het landschap van de jonge heideontginning  (De Tike)
  5. Het hoogveen met wijkenlandschap (Rottevalle)
  6. Het compagnie wijkenlandschap (Drachtster Compagnie)
  7. Het meren en kanalengebied (ten Noorden van Opeinde)
  8. Het landschap van de friese Es (Eastermar)


Hier de onderverdeling voor het noordelijk deel van Smallingerland: Paars = Singellandschap; Lichtblauw = Compagnie en Wijkenlandschap; Donkeroranje = Landschap van de jonge Heideontginning; Donkergroen = Hoogveen met wijkenlandschap; Transparant = Meren en Kananlenlandschap; Lichtgroen + Geel = Dykwallenlandschap (bron Slabbers, et al, 2009).

Naast de 'gewone' singels, zijn ook de houtwallen zeer typerend voor de NFW. Een houtwal, ook wel dykwal, is een afscheiding dmv verhoging (circa 70-100 cm) van aarde met daarbovenop dichte begroeiing van bomen. In Smallingerland komen deze houtwallen niet voor, maar wel direct aangrenzend in bijvoorbeeld Eastermar (Tytsjerksteradiel). De houtwallen worden om de 25 jaar gesnoeid, waarna vervolgens nieuwe dichte begroeiing, goed voor veekering, ontspruit. Doordat dit snoeien van generatie op generatie is gebeurd, zijn op sommige goed behouden houtwallen nog levende wortelpartijen gevonden van honderden jaren oud. Op de houtwallen is verder bijzondere begroeiing te vinden doordat in een lang proces van vele jaren geen bemesting heeft plaatsgevonden. Een houtwal is daarom niet simpel te herstellen door zomaar een aardenwal op te gooien (Frieswijk, 2016).

Bij Eastermar vindt men ook het landschap van de Friese Es. Typerend hierbij zijn weer de houtwallen, maar ook de kleine percelen, geen sloten, geen duidelijke perceelrichting en hier en daar omheining door middel van Meidoornhagen (Frieswijk, 2016). Het is dit laatste dat men wederom in de NFW van Smallingerland nauwelijks terugziet. Nauwelijks, want nabij Nijega, aan de Kilometerwei is wel een stuk Meidoornhaag te vinden.

Het landschap in Smallingerland wordt gekenmerkt door brede sloten en wijken met aan de weerskanten de vele Elzen; dit zullen we hier aanduiden als houtsingels of Elzensingels. Het hierboven genoemde eerste landschaps-subtype 'Het Singellandschap' komt in Smallingerland dus het meeste voor.

Houtsingels of Elzensingels
De Elzensingels geven veel contrast aan het typisch historische landschap van Smallingerland dat is ontstaan uit de veenontginning (17e tot halverwege 19e eeuw) en later de ruilverkaveling (~1960). Ze werden met name gebruikt als omheining of ter markering van de grens van eigendom van het land. Zo heeft de veenontginning gezorgd voor veel (min of meer) parallele wijken, die met name bij Drachtster Compagnie nog zeer herkenbaar terug te vinden zijn. Vanuit de lucht wordt dit nog eens versterkt door de aanwezigheid van deze Elzensingels. Globaal is in de Noardlike Fryske Walden (NFW) ruim 3.000 km aan Elzensingels te vinden (it Fryske Gea, 2013).


Kaart waarbij alleen een uitsnede van de NFW te zien is met daarin ingetekend de Houtsingels. Groen staat voor nog altijd aanwezige houtsingels. Rood staat voor verdwenen houtsingels. Klikken is vergroten voor het noordelijke deel van Smallingerland (Bron: Slabbers et al, 2009).

Wanneer we houtsingels beschrijven betreft dit veelal de Zwarte Els; vandaar ook wel de naam 'Elzensingels'. De Els wordt tot 35 meter hoog en heeft een bast die eerst glad grijsbuin is en later donkergrijs tot zwartbruin gegroefd. De Els is nauw verwant aan de berk en hazelaar. Deze boom komt in heel Nederland voor en daarbij met name op vochtige locaties.

De Els lijkt op het eerste gezicht niet zo'n bijzondere boom. Als individu is zij zeker niet zo majestueus als bijvoorbeeld een eik, maar in Smallingerland, waarbij de Els vaak 'en masse' in Elzensingels geïntegreerd is, maakt dat zij een zeer opvallend landschap creëert.

Als men hypothetisch niets meer aan het landschap zou doen; zou dit uiteindelijk vervallen in Berken en Elzen, aangezien dit landschap van oudsher veelal moeras zou moeten zijn.

Elzensingels zijn dus zeer typerend voor de Noordelijke Wouden. Ze komen met name voor in de minder hoog gelegen delen en heel specifiek tussen de 0 meter en +1 meter NAP, op de licht glooiende dekzandkoppen. Met name lager dan 0 meter komt de Elzensingel nagenoeg niet voor. De singels groeien vaak (aan weerszijden van) sloten en greppels. Ook typerend is de combinatie met een regelmatige smalle opstrek. Dit alles geeft  het landschap een 'smuk' karakter. Daar waar wegen zijn, lijkt vaak sprake te zijn van lange linten van bebouwing. De dieper gelegen gebieden/ landerijen worden vaak ontsloten door zandwegen  (Fryslan.frl, 2015).

Met betrekking tot bovenstaand lijkt het noordelijke deel van Smallingerland (boven de Ee) een voorbeeld uit de schoolboeken te zijn. Toch zijn er specifiekere kenmerken die alleen in deze regio voorkomen. Zo kent dit deel nagenoeg geen Hege diken met Houtwallen welke zeer sterk zijn vertegenwoordigd in buurgemeenten als Tytsjerksteradiel (Sumar) en Achtkarspelen (Droge Ham).

Waarom is dit? De houtwallen en singels zijn, zoals gezegd, van vroeger uit aangelegd als omheining voor het vee.  Op plekken waar veel water was en afgevoerd moest worden, zijn deze singels ontstaan om deze sloten heen. Op hogere en drogere gebieden zijn eerst wallen opgeworpen en vervolgens bebouwd met bomen; de houtwallen (Slabbers et al, 2009).

Het huidige waterpeil kwam tot stand rond het jaar 1000. Toen begon ook het gebruiksklaar maken of ontginnen van onze streek. In die periode werd het klimaat in onze regio aanmerkelijk warmer en werd het land droger en leende het zich beter voor ontginning, aldus de Britse Klimatoloog Lamb (Van Koeveringe, 2008).

Eerste bewoning
De eerste bewoning moet waarschijnlijk al hebben plaatsgevonden nog voor het veen is ontstaan, aangezien er sporen zijn gevonden op het dekzand. Toen is er vervolgens een lange tijd niets geweest. De eerste tekenen van de huidige bewoning in de NFW dateren uit de 10e eeuw; bij Smallingerland is dit begin 11e eeuw. Men vestigde zich daarbij dichtbij oude geulen waar klei een afzetting had gevormd bovenop het veen. Dit vormde een stevigere ondergrond. De oude veenstromen vormden in eerste instantie het focus punt voor de ontginning. Deze ontginning van veen was aanvankelijk niet zozeer te doen om de turf maar eerder om meer landbouwgrond te verkrijgen. Deze ontginning werd uitgevoerd door haaks op het water op een regelmatige afstand sloten te graven. Toen vervolgens het veen systematischer werd ontgonnen, gingen de percelen verder naar achteren, nog steeds haaks op de oude rivieren. Daar waar het water een bocht maakte, ontstonden zo de kenmerkende waaiervormige percelen of 'taartpunten'. Dit is bij ons duidelijk te zien op en rond de Smalle Ee (Slabbers et al, 2009).

Met het stabiliseren van het waterpeil rond het jaar 1000 gaf men ook het nomaden bestaan op en ging men zich meer vestigen aan rivieren tbv akkerbouw. Deze akkerbouw had vaak hoogveen als basis. Gebruik van het land + ontwatering + oxydatie resulteerde vervolgens weer in verzakking van het land. Een voorbeeld hiervan is vml dorp Kloesewier tussen De Veenhoop en Smalle Ee, waarbij door dit proces ironisch genoeg het land zover wegzakte totdat het dorp niet langer op die locatie kon bestaan. De mensen verhuisden naar hoger gelegen gebied. Ditzelfde voorbeeld ziet men ook terug in Opeinde en Nijega (Schroor, 1993).

Zo moet de oorspronkelijke bewoning van  Opeinde en Nijega zich waarschijnlijk meer bij de Hegewei hebben bevonden; een mogelijk restant is hierbij de Middelbuorren onder Nijega. Bij Opeinde ligt dit niet direct voor de hand aangezien de wat oudere bewoning zich een paar eeuwen terug juist meer concentreerde bij Nijtap. Dit zou betekenen dat hedendaagse buurschappen als de Kletten vroeger het uitgangspunt van het dorp hebben gevormd. Aan de andere kant is daar op oude kaarten wel te zien dat nabij het tegenwoordige Douwekamp terrein een kerkhof moet zijn geweest, maar dit ligt buiten de opstrekkende kavels van Nijtap (Schroor, 1993). Zou er wellicht een andere verklaring zijn?


Oud kerkhof van Opeinde te zien net links van het Peinderkanaal. Vermoedelijk is ook hier de kaart van Eekhoff (1849) de bron (bron figuur: Slabbers, et al, 2009).

Het landschap krijgt vorm
De ontginning is dus begonnen met het afwateren van het gebied door middel van sloten. Het feit dat de loop van deze sloten in ons gebied loodrecht staat op de hoofd-waterloop (De Ee) betekent ook dat de ontginning moet zijn gestart vanaf deze waterloop. Dit lag meest voor de hand omdat zo het beste het transport georganiseerd kon worden (Van Koeveringe,2008).

Nog altijd is bovenstaande geschiedenis te zien in de structuur van ons landschap. Alle percelen zijn gericht op de Ee. De Smalle Ee is een min of meer 'doodlopend' open water, waar het gebied als een hoefijzer omheen lijkt te liggen.

De gerichtheid van de percelen op het water in de vorm van taartpunten is nog goed te zien, wanneer men bijvoorbeeld Opeinde vanuit de lucht ziet. Ditzelfde geldt trouwens ook voor de buurdorpen als Oudega,  voormalig Noorderdrachten/ De Folgeren. Dit alles is te wijten aan de de opstrekkende landen die van vroeger uit meestal haaks op rivieren staan. Dit heeft weer te maken met het prinicipe dat men graag droge voeten wilde houden bij het stijgende water en dalende land (Schroor, 1993).

Door het principe van opstrek te volgen ontstonden er hoeven / pleatsen op langgerekte kavels, met de boerderijen/ pleatsen aan een hoofdweg (fries: Buorren). Dat deze hoofdwegen vaak het resultaat waren van de opstrek is te zien aan de buiging/ knikken in de Hegewei/ Aldegeasterdyk en  Kommisjewei/ Nijtap/  Folgeren. Met een boog lopen deze wegen om de Smalle Ee (Schroor, 1993).

Wanneer dit voorgaande principe van aanwas van bebouwing nabij hoofdwegen zich doorzette, ontstonden lange wegdorpen. Opeinde is ook hier weer een mooi voorbeeld van. Door het feit dat men droge voeten wilde hebben en tegelijkertijd goed bouwland wilde hebben ontstonden langgerekte linten van boerderijen. Dit resulteerde uiteindelijk nog wel eens dat dorpen zich afsplitsten en een eigen kerk kregen. Zou het oude dorp Opeinde bij Nijtap op deze manier oorspronkelijk zijn afgedwaald van de opstrekkende percelen ter hoogte van het oude kerkhof aangegeven op de kaart van Schotanus (1718)?

Verschuiving is dus niet altijd in opstrek geweest. Door uitbreiding van bewoning verplaatste men zich ook wel op de as (= langs de weg) (Schroor, 1993).

Er is nog een theorie die noemt dat de gerichtheid (van de percelen) op het water in de loop der tijd zou veranderen met de komst van de kloosters. Dit zou te zien zijn bij Drachtster Compagnie, waar de percelen gericht zijn naar (een grote boom bij) het voormalig klooster bij Smalle Ee. Of dit klopt is moeilijk te verifieren op basis van de kaarten, aangezien de betreffende percelen zich zowel richten op het water, de Ee, als het klooster. Zeer aannemelijk is ook dat beide theorien hier op gaan; wetende dat de boom en klooster dicht bij het water stonden, zou richten op de boom betekenen dat men richt op het water.

Onderhoud van het gebied
Van vroeger uit was het belangrijk de singels goed dicht te houden, zodat het vee niet kon ontsnappen. Daarom werden de bomen om de 14 jaar gekapt om zo te voorkomen dat er een hogere bomenrij ontstaat die meer transparant is. Door dit proces van regelmatig kappen, kan men zich voorstellen dat er relatief smalle singels ontstonden, met een geringe hoogte en daardoor niet veel schaduw.

Dit zou met de opkomst van het prikkeldraad, einde 19e eeuw, veranderen. De singels en houtwallen verloren hun functie en het vroegere beheer is niet langer noodzakelijk. Het huidige landschap met grotere bomen en transparantere singels lijkt dus wel 'smuk', maar cultuurhistorisch (< 1900) zal dit weinig overeenkomsten hebben met het beeld van vroeger (Slabbers et al, 2009).

Verdwijnen van de houtsingels
Vele van deze typerende structuren zijn verloren gegaan door uitbreiding van kernen, aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur, en ruilverkaveling. Toch is in de NFW 70% van de singels en 90% van de houtwallen behouden in de periode 1900 tot 2000. Dit lijkt ook zeker te gelden voor Smallingerland, wanneer we kaarten van Eekhoff (1848) vergelijken met google earth van tegenwoordig (Slabbers et al, 2009).

 
Voorbeeld voor het gebied rond Opeinde. Alhoewel veel houtsingels zijn verdwenen op de tweede foto, is dit in het huidige landschap niet altijd direct merkbaar (bron Slabbers, et al, 2009).

Dat in Smallingerland veel singels lijken te zijn behouden, neemt niet weg dat het landschap wel degelijk is veranderd, met initiatieven als Ruilverkaveling, zoals de Ruilverkaving Garijp-Wartena in de jaren 1960. Wanneer men op de kaart van google earth naar ons gebied kijkt, lijkt er nog steeds niet veel veranderd. Wat is er dan zo anders? Wanneer we beter kijken, zien we dat met name veel dwarssingels zijn verwijderd. Hierdoor worden de toch al relatief diepe percelen, nog dieper; soms tot een verhouding 16:1. Daarnaast  zijn er ook doorgangen gecreëerd door deze dwarssingels; ook dit, zij het in mindere mate, creëert meer diepte in het landschap wanneer deze doorgangen achter elkaar zichtbaar zijn (Slabbers et al, 2009).

Een andere minder opvallende aantasting van de Houtsingels heeft te maken met onderhoud van de aangrenzende sloten. Van oorsprong zijn deze sloten aan twee kanten omheind met houtsingels. Doordat het hekkelen van de sloten tegenwoordig op grotere schaal en daardoor machinaal wordt aangepakt, is het nodig dat 1 kant van het water open en bereikbaar is. Om deze reden ziet men nu vaak dat maar 1 kant van een sloot nog een houtsingel heeft (Frieswijk, 2016).


Verwijdering van Dwarssingels kan grote impact hebben op de kleinschaligheid van het oude landschap. Daarnaast wordt de gerichtheid van kavels daardoor nog meer versterkt, zeker gezien vanuit de lucht.



Bronnen voor dit artikel


Frieswijk, F., Lezing Stichting Elzegea. (21 nov 2016) Nationaal Landschap de Noardlike Fryske Walden. Oudega: Fugelwacht Aldegea

Koeveringe, Y. van (2008). Van wildernis tot Smallingerland. Hoorn: Uniepers Uitgevers.  

Schroor, M. (1993). De wereld van het Friese Landschap. Groningen: Wolters-Noordhoff BV.

Slabbers, S., Ammerlaan, C., Soree C., (2009). Boer en Landschap; in de Noardlike Fryske Walden. Kollum: Trion Grafisch.

Til, J.K. van, Wal, J. van der, (2011). Smallingerland in Beeld. Drachten: Stichting Smelne's Erfskip. 

Website Fryslan. frl

Artikel Publicatie: 7 September 2015

 



Foto's



Typische Elzensingel vanaf de Goudstjepoel richting Aldegeasterdyk.


Veelal Elzensingels vanuit de lucht thv Nijtap (Opeinde).


Typisch Meren en kanalenlandschap thv De Leijen en het Opeinderkanaal.


Elzensingel nabij begraafplaats Nijtap.


Wijkenlandschap met Elzensingels aan de Bearend Boardseswyk nabij Drachtster Compagnie.


Elzen en slingerende historische paden aan it Swartfean nabij Opeinde.


Weiland met Elzensingels achter Folgeren 40 in de wijk Vrijburgh.


Percelen thv Ds Visscherwei nabij Houtigehage.


Percelen thv Ds Visscherwei nabij Houtigehage.


Houtigehage thv Fianen.


Houtigehage thv Fianen.


Houtigehage thv Fianen.


Drachtster Companie thv Folgsterloane: Wijkenlandschap waarbij de brede sloten of wijken nog altijd aanwezig zijn. De begroeide aanblik doet knus aan, maar is niet cultuurhistorisch wanneer men dit gebied zou vergelijken met de aanblik in de 18e en 19e eeuw.


De Kletten bij Opeinde: Hier de Burmaniasloot, nog altijd de grens tussen Drachten en Opeinde en tevens grens van de NFW. De Burmaniasloot is inmiddels weer bavaarbaar en aangesloten op het Peinderkanaal.


De Kletten bij Opeinde: Wild tussen de Elzensingels met op de achtergrond de bedrijven van Drachten.


Legauke bij Opeinde: Sloten met sigaren en houtsingels, hier veelal bestaande uit Eiken.


It Heech bij Nijega: Ondergaande zon overdwars op de smalle percelen tussen de Elzensingels.


Wild om en nabij de Legauke, bij Opeinde.


Percelen nabij de Legauke, bij Opeinde.


Percelen nabij de Legauke, bij Opeinde.